Een jubileum: inmiddels woon ik een jaar op mezelf, in de Wageningse Bloemenbuurt. Alleen. Aanvankelijk was het moeilijk, maar inmiddels heeft deze woonplek mythische proporties aangenomen. Want iedereen begint in een flatje, dat is algemeen bekend. Pas daarna woont men op de grond. Het is de broedkamer van de mensheid. Larven gestapeld in een honingraat. Pas als de flat je loslaat, vlieg je uit.
En tot dan ben je een dier. Hurkend tegen elkaar, schurkend soms in ongenoegen, met één verwarming, één ingang, waar alles samenvloeit. Één uitgang waar het samenkomt. Als stront, zo braakt dit betoncomplex wel tonnen afval uit. Het vreet je op en houdt je vast.
Hier wordt geschreeuwd in stenen hokjes, of zachtjes warm in slaap gewiegd. Hier ruiken we elkaar, zo rond het avondeten. Het is de oersoep, de moederschoot, een broedkamer voor verdraagzaamheid. Hier worden kinderen geboren, en nog ouderwets geslagen. De politie staat soms voor de deur, want dit is waar het leven echt gebeurt, een werkwoord is. Hier wordt geleefd. Het gonst ervan, meer dan in de Vinex-wijken, de slaapsteden, de rijtjeshuizen. Deze flat is wakker en beloert je met zijn duizend ogen.
De flat van steen die koestert je en voedt je op, leert je ruimte in te nemen – precies genoeg – te spelen in het trappenhuis. Vliegend langs de galerijen, zwierend langs die stalen paal waar alle trappen draaiend rond en rond, steeds dichter bij de grond, of hoger zo je wilt, de larf in ieder mens weer wakker maken.
Als de wereld vergaat dan zijn er nog de flats, iedereen die films kijkt, die kan dat weten.
Alle rijtjeshuizen vallen om. Auto’s roesten weg. De natuur die neemt het over. Narcissen, krokussen, gladiolen, tulpen, irissen, begonia’s. Klimop zal langs de gevels klimmen. De stad die wordt een woestenij, maar deze flat zal blijven, betonrot ten spijt. De laatste persoon op aarde gaat een geweldig uitzicht hebben: een bloemenbuurt met enkel bloemen.