COLUMN – Wie al een paar jaartjes publiceert, heeft vast eens een pseudoniem of alias gehad. Er zijn allerlei redenen voor: als je een rubriek met ingezonden brieven zelf wilt vullen; als je niet wil dat je collega uitgevers zien dat je ook nog aan het schrijven bent; als je je vorige naam verkwist hebt. Mijn eerste alias was ‘Ingmar Heytze’. Ik weet, het is hoogst ongebruikelijk om je de naam van een al bestaande en publicerende dichter aan te meten, maar zo liep het nu eenmaal. Het was in de vroege jaren 2000, ik was juist afgestudeerd en had een baantje als redacteur bij een uitgeverij van naslagwerken. Daarnaast schreef ik wat, en had ik mezelf opgewerkt tot hoofdredacteur van een vaag sciencefictionblaadje. Mijn poëzie was nog grimmig en puberaal, en verscheen in kleine Utrechtse tijdschriften. De naam ‘Ingmar’ was niet door mezelf gekozen maar door mijn huisgenoten. Ze spraken me er te pas en te onpas mee aan, voornamelijk als de werkelijke Ingmar Heytze weer eens een column deed verschijnen in het treinblad ‘Rails’, of ergens poëzie voordroeg. Ik ging er in mee, dronk bier in zijn stamcafé de Bastaard en kwam daar tot het besef dat er een kern van waarheid in zat: dat hij op mijn stoel zat, dat ik Ingmar had moeten zijn.
Het gevoel is in de jaren wel gesleten. Mijn inner-Ingmar is jaren later pas naar buiten gekomen, toen ik stadsdichter van Wageningen werd. Onlangs was ik nog bij een van zijn voordrachten, maakte er een mooie zwart-witfoto van – feitelijk was het dus een zelfportret. Ik zette hem op Facebook. De echte Ingmar reageerde dat hij het GEWELDIG had gevonden (met hoofdletters). Iemand uit Wageningen meldde dat hij op 18 september onze stad bezoekt, de Salon aan de Dijkstraat waar ik vaak kom. Zijn gedicht wordt ‘verklankt’ door de muzikanten waar ik vaak mee optrad. Ik kan een kaartje kopen.
(gepubliceerd in de Gelderlander, september 2022)