Het begon met die ene vraag die nooit iemand aan een niet-volledig-doorgebroken schrijver rond zijn 40 zou mogen stellen: ‘wanneer ga je nu eens een echt boek schrijven?’
De vraag beheerste korte tijd mijn leven. Ik vroeg subsidie aan en zou deze keer een literaire biografie gaan schrijven, voor een boek van betekenis, over de dichter Martinus Nijhoff. Er was heel veel research nodig en toevallig liep ik dat moment tegen iemand aan die deels afgekeurd was en dagbesteding zocht. Deverra. Op dinsdagen zagen we elkaar. Ik begeleidde haar in mijn onderzoek en in ruil leerde ik haar hoe je een boek kunt schrijven.
Uiteindelijk hadden Deverra en ik vooral veel gesprekken over het leven en de liefde. Over ziek zijn en hoe kort en kwetsbaar het leven is. Ze had namelijk een ziekte waar niet zoveel over bekend was, en waar veel mensen aan overleden. Ik schreef voor haar een gedicht over de ziekte; (‘Dag voor dag verzamelen – als parels aan een ketting / wij korte stukjes werkelijkheid, kostbaar als brokaat. / wij leggen sporen in het droge zand / tot de laatste van ons gaat.’)
Ze hielp me heel goed met mijn onderzoek, tot mijn leven een vlucht nam.
Ik zei: ‘ik bel je volgende week.’
Dat was vandaag – bijna vier jaar geleden… Maar nu zaten we weer samen aan de thee. Ik ben gescheiden. (Want het leven is kort en kwetsbaar, dat had ik van haar geleerd.) Zij had in de tussentijd twee boeken doen verschijnen. (Want dat had ze van mij geleerd.)
‘Mijn volgende boek voelt als mijn eerste échte boek,’ zei ze. ‘Begrijp je dat?’
Nu achteraf denk ik er over na, of ik het begrepen heb.
Wanneer ga ik nu eens een écht boek schrijven?
Die ene vraag was nog steeds niet beantwoord, maar de achterliggende vraag wel.
Daarom vraag ik u vandaag lezer: ‘Wanneer gaat u nu eens echt het leven leiden?
(De Gelderlander, 20-01-2024)