Voelt u het ook? Het is lente, of ‘Ostara’, zoals de oude Germanen het noemen. Een vriend van mij – hij studeerde aan de Wageningen Universiteit – is druïde geworden. De lente is zijn middelvinger, want hij heeft de jaarfeesten boven zijn knokkels laten tatoeëren. Ik heb bewondering voor de overgave die hieruit spreekt. Zelf zou ik een tattoo pas laten zetten als ik al bejaard ben, als mijn huid is uitgewerkt en ik de zelfkennis heb vergaard om iets over mezelf te zeggen, alsof het de bondige notulen zijn van mijn leven: een thema dat ik alleen achteraf kan samenvatten; de naam van de geliefde die écht de liefde van mijn leven is geweest; dat ene symbool dat alles omvat.
Een oud-collega bij uitgeverij Meulenhoff heeft rond zijn 40e een flinke zak met duiten neergelegd om een geweldige Japanse maffia-tatoeage te laten plaatsen – een kleurrijk schilderij op zijn hele rug en beide armen. Ik heb daar zeer veel respect voor. Hij was in één ontwerp klaar, beter dan zo’n bij elkaar gesprokkelde aaneenschakeling van losse plaatjes. Het was smaakvol, bijzonder stoer én het is cultureel erfgoed. Toen ik dat zag, begon ik wel te twijfelen.
Mijn Wageningse vriend, de druïde, leek ook volledig bij zinnen toen hij laatst dus op een verjaardag zijn vingers liet zien, en met behulp ervan over die jaarfeesten vertelde. Omdat hij nog niet zo lang bij de club was, had hij het allemaal nog niet volledig in zijn hoofd. Meteen een geweldig ezelsbruggetje dus, die vingers: een powerpoint van huid!
Gelukkig ben ik verstandig. Zo’n ding laten zetten tussen je 40e en je 50e moet je nooit doen. Je bent dan niet toerekeningsvatbaar, net zoals je nooit een tatoeage zou moeten laten zetten op een vrijgezellenfeest, in je puberteit, of als je hondsverliefd bent. Ik denk trouwens dat ik momenteel kenmerken van elk van die categorieën heb. Het is immers lente. Dat voel ik in mijn buik, daar heb ik geen ezelsbruggetje voor nodig. Gelukkig.