Sporen
Wij leiden aan een ziekte zonder naam
eindeloos de bedevaart die wij moeten gaan
langs instituten, monumenten, koepels en de sterrenwacht
een troosteloze karavaan die in stilte reist
dag en nacht.
Wat ons geraakt heeft, had betekenis
alleen de noodzaak is versleten, slechts de sporen resten nog
men weet wel hoe het eigenlijk hoort, maar de inhoud is vergeten
nu kloppen wij aan duizend deuren
en we weten niet waarom.
Er zijn er bij die bakker waren, slagers, muzikanten
en een man die geiten hield, maar die is er nu niet meer
hij verdween toen hij de groenten sneed, op een stapel oude kranten
zijn lot dat kan ons allen treffen,
alleen we weten niet wanneer.
Dag voor dag verzamelen – als parels aan een ketting
wij korte stukjes werkelijkheid, kostbaar als brokaat
wij leggen sporen in het droge zand
tot de laatste van ons gaat.
(Voor Deverra)