‘Als ik straks maar niet wéér sta te schreeuwen tegenover een man die mijn vader moet voorstellen…’ Ik hoor het me nog zeggen, op een van de opstellingsweekeinden.
Ik doe dus aan opstellingenwerk, een vorm van improvisatietheater waarbij je met een groep welwillende mensen elkaars privéproblemen naspeelt. Het begint nu echt voet aan de grond te krijgen in Wageningen.
Het werkt zo: je ontmoet elkaar in een sfeervol zaaltje. Iets met thermoskannen. Wierook misschien. Je maakt op een warme manier kennis en gaat aan de slag.
Dat houdt in: eerst kies je de hoofdpersoon, jezelf.
Die persoon gaat een uur lang in het klein meemaken wat jij op regelmatige basis te verduren krijgt. En jij mag kijken, op een stoel aan de rand van waar het gebeurt. Daarna kies je de figuranten, vaak mensen die uiterlijke of innerlijke kenmerken hebben van zijn of haar rol. Die ene irritante collega, je dominante vader, je afgesloten partner.
Het bijzondere is: door de combinatie van gekozen karakters en de positie die ze krijgen in de ruimte, hoeven ze geen verdere instructie. In hun improvisatiespel zeggen deze volstrekte vreemden precies die dingen tegen elkaar en tegen jouw ‘representant’, als die je gezinsleden, collega, of geliefde ook zouden zeggen. Heel irritant, boosmakend zelfs. En dan wil je schreeuwen. Soms. Of vergeven, want dat kan ook. Het gevoel dat zich opdringt is het volgende: mensen hebben maar een beperkte vrijheid om te handelen. Het is de positie, of de situatie die hun gedrag bepaalt. Ze konden niet anders. Dus ook je vader niet. Of je ex.
Dus ja, ik stond daar weer. En die man die mijn vader was ook. We blijven elkaar steeds tegenkomen in dit soort sessies, bij de theekannen en de wierook. Binnenkort komt hij vast weer eens in het écht bij me eten – de onvervalste man van vlees en bloed, mijn vader. Hij vindt het allemaal maar onzin, heeft hij me laatst toevertrouwd. De schat.
Gepubliceerd in De Gelderlander, 30 sept. 2023