Aan een plein gelegen, het Place St-Germain-des-Prés, nummer 6 is het fameuze literaire café Les Deux Magots. Aan de muur hangt een foto van Pablo Picasso en zijn geliefde Dora. Zijn muze, mooi als ze is, kijkt wat verveeld in de camera. De briljante Picasso, breedgeschouderd en oud, in een hemdje. Ze kwamen hier ooit, net als Hemingway, Camus en Borges. Ik staar naar de foto, vraag me af: wie was nu eigenlijk wiens muze?
De luxe hier is ongekend: een biertje kost 10 euro en de obers dragen witte schorten. De literaire geschiedenis wordt er ten gelde gemaakt. Er is een tweetalige folder, een Magots-magazine, een eigen literaire prijs. Dit is heilige grond voor schrijvers. Maar… is dat het? Er is geen kunstenaar die het hier kan betalen: het is een plek voor toeristen. We nippen van de koffie, drinken langzaam, zodat we er niet nog een hoeven te bestellen. Mijn lieve metgezel, Engel B. schrijft hier haar poëzie, over de metro in Parijs. Ik kijk wat verveeld voor me uit, denk aan de liefde, de liefde voor literatuur, voor goede koffie en voor een mooie vrouw die schrijft. Het leven is prachtig, maar deze plek leeft niet.
In de avond togen we naar een underground bar in het 20e arrondissement, tussen jong, artistiek publiek. Deelnemen is eenvoudig: je meld je je aan bij de bar. Eerst zingt er een vrouw tenenkrommend vals – het publiek applaudisseert respectvol. Dan is B. aan de beurt. Ze klimt op het podium en test haar Metro-gedicht, drietalig, voor internationaal publiek. Ik zet haar op de foto, kijk hem terug op mijn mobiel en ben op slag weer verliefd, meen zélfs iets breedgeschouderds in haar te zien…
(De Gelderlander, 05-08-2023)